Staat en Slavernij
Het koloniale slavernijverleden en zijn doorwerkingen
Op 15 juni jongstleden verscheen het onderzoeksverslag “Staat & Slavernij” verscheen 15 juni 2023. Het onderzoek werd uitgevoerd op basis van de motie-Ceder (CU) uit juli 2021. Een lijvige publicatie over een breed scala van aspecten die een relatie vertonen met kolonialisme en slavernij. Het onderzoek had niet alleen betrekking op politiek of economie, maar ook op onderwijs, kunst, taal en cultuur. Het onderzoek heeft een wereldwijd scope, immers we hadden overal koloniën.
In pers, (ik las bijdragen uit de Volkskrant, Algemeen Dagblad en NOS.nl) werd vooral verwezen naar hoofdstuk 29 “De koloniale winsten van de prinsen van Oranje” (pagina 407-418). Het gaat in dit hoofdstuk over de verdiensten van 3 stadhouders: Willem III (1675-1702), Willem IV (1747-1752) en Willem V (1753-1806). De cesuur van 1770 als einde van de onderzoeksperiode is niet geheel duidelijk, met name als gevolg van de periode dat Willem V stadhouder was..
De Volkskrant meldt in 15 juni 2023:
De Oranjes hebben in de periode 1675 tot 1770 omgerekend naar hedendaagse standaarden 545 miljoen euro verdiend aan het Nederlandse kolonialisme en de slavernij.
Wat onthouden we van de eerste zin? Ik denk met name dat de Oranjes van het Koninkrijk der Nederlanden een bedrag van 545 miljoen euro hebben verdiend. Want 545 miljoen euro is wel heel veel geld. Zien we ook dat het bedrag een periode van 95 jaar overspant? Maar ook dat de Oranjes in die periode circa 48 jaar stadhouder waren.
Zien we dat het gaat over een omrekening naar de “hedendaagse standaarden”. Hoeveel was 545 miljoen euro in hedendaagse standaarden in de onderzoeksperiode? Vergelijkingen met de waarde van geld toen en nu is altijd lastig. Vermeld je de huidige waarde of de waarde van destijds? In dit geval kan ik het hebben over 545 miljoen euro nu of de ruim 3 miljoen gulden toen (ondrzoeksverslag Staat en Slavernij, pagina 417). De 3 miljoen gulden van toen is evenveel als de 545 miljoen euro nu. Maar in de keuze voor het bedrag schuilt een oordeel. In de actuele polemiek zullen publicisten kiezen voor het vermelden van het bedrag van 545 miljoen euro.
Bij grote getallen is het moeilijk zicht te krijgen op hoeveel 545 miljoen euro nu is. Kort na middernacht 2022 werd er in enkele uren 110 miljoen euro aan vuurwerk in de lucht geschoten. Tel daarbij op de miljoenen voor schade in de openbare ruimte, voor medische zorg, voor extra inzet van politie en andere hulpverleners. Je zou kunnen stellen, overigens ook met een oordeel dat mij tactisch goed uitkomt, dat het bedrag dat de 545 miljoen euro dat de verdiensten van de Oranjes in hun jarenlange inzet voor Nederland als stadhouder, in rekenkundige zin ongeveer evenveel verdienden als het vuurwerk van 4 keer Oud en Nieuw nu kost.
Maar waaraan verdienden de Oranjes stadhouders dat geld ? De Oranje stadhouders hebben, zoals tot op heden bekend, nooit zelf, met eigen geld, geïnvesteerd in de koloniën of in slavernij. Pas met de monarchie en Koning Willem I investeerde de Oranjes zelf. Het stadhouderschap was weliswaar sinds 1674 erfelijk (vergeet echter niet; de periode 1702 tot 1747, 45 jaar, was het Tweede stadhouderloos tijdperk). Met een erfelijk stadhouderschap was er overigens nog geen sprake van een monarchie. De stadhouder werd aangesteld door de Staten-Generaal van de Republiek der 7 Provinciën. De stadhouder was, uit hoofde van zijn functie, lid van de Raad van State.
Inkomsten waren vergoedingen voor stadhouders hielden verband met hun de rollen en functies bij de overheid van de republiek en de particuliere ondernemingen VOC en WIC. Het inkomen verkregen ze dus niet als winst op eigen investeringen in de koloniën en slavernij, maar in ruil voor hun politieke macht en het daarop faciliteren van de koloniale economie. Het onderzoek vermeld, op pagina 416, de basis voor de verdiensten van VOC en WIC:
“De grondslag was imaginair kapitaal. De Oranjes hadden dit, zoals eerder vermeld, niet zelf geïnvesteerd en liepen geen risico, dit was feitelijk een schenking van de andere participanten.”
De tabel geeft een aantal interessante inzichten. In een artikel op NOS.nl stelt Mitchell Esajas (The Black Archives) dat het bedrag van 545 miljoen euro hem niet verbaast:
“Het bevestigde wat in ieder geval veel mensen uit de Surinaamse en Caribische gemeenschap vermoedden. Nu heb je de cijfers om het vermoeden te staven.”
Laten nu net die inkomsten van de Oranjes voor de West Indische Compagnie (WIC) en de Sociëteit van Suriname zijn die nog niet helder zijn. Het vermoeden van de Surinaamse en Caribische gemeenschap kan dus wellicht gestaafd worden maar dat heeft nu nog geen betrekking op de inkomsten van de Oranjes uit de WIC en Suriname.
Overigens staat Esajas volop in het gelijk als hij stelt dat 200 miljoen euro voor een bewustwordingsfonds een belediging is.
In hetzelfde artikel lees ik een uitspraak van Angelique Duijndam, voorzitter van het Keti Koti-festival en de slavernijherdenking, in Zeeland:
“We wisten al dat het koningshuis aan de slavernij had verdiend. Maar dat het bedrag zo hoog was dat wisten we nog niet”
Het hoofdstuk 29 van het onderzoek over de verdiensten van de Oranjes heeft betrekking op de periode 1675 en 1770. Nederland werd pas in 1814 een monarchie met een koning aan het hoofd. De stadhouders Willem IV, V en VI waren weliswaar prinsen van hun eigen prinsdommen, maar niet van het Koninkrijk der Nederlanden. Ik heb bezwaar tegen de constatering dat het koningshuis heeft verdiend aan slavernij.
Het is ook van belang te stellen dat de titel van het onderzoek “Staat & Slavernij” veel vragen oproept. Nagenoeg overal wordt kolonialisme en slavernij onlosmakelijk met elkaar verbonden. Koloniale winsten worden dan winsten uit slavernij. Hadden er winsten gemaakt kunnen worden met behulp van koloniën zonder slavernij, winst met andere vormen van arbeid? Winsten werden ook gemaakt met de handel, de handel van hout, suiker en koffie en andere plantageproducten. De plantage-economie in het Caraïbisch gebied en de Amerika’s was zonder slavernij niet mogelijk. Het is echter wel de vraag of de oorzaak daarvoor ligt bij de kosten voor arbeid of bij het simpele feit dat er onvoldoende arbeidskrachten waren voor de productie op plantages in die gebieden. De oorspronkelijke bevolking was gedecimeerd als gevolg van geweld en ziekten. Het grootschalig produceren en het maken van hoge winsten was alleen mogelijk als er arbeidskrachten waren, migratie uit Europa was geen optie, de gewenste aantallen te klein en de kosten te hoog. Het kopen van slaven uit Afrika bood soelaas.
Er zijn onderzoekers die grote vragen hebben bij de conclusie dat de winsten werden gerealiseerd door slavenarbeid, zonder overigens het inhumane karakter van slavernij te ontkennen of verdoezelen. Slavernij was een effectieve oplossing voor het probleem van het gebrek aan arbeidskrachten. Slavernij is, in tegenstelling tot de beeldvorming, niet per definitie koop. Slaven moesten voor hoge bedragen gekocht en getransporteerd worden. Er moest geïnvesteerd worden in huisvesting, voeding en medische zorg van slaven. De voorzieningen waren verre van goed, maar slaven waren zo duur dat het in leven houden van het grootste deel van de groep slaven rendabeler was dan ze dood te laten werken en “nieuwe” te kopen. De angst, terreur en mishandeling en doden van een aantal slaven leidden tot een klimaat waarin een kleine groep opzichters (wit en zwart) en planters een grote groep slaven zodanig kon onderdrukken dat zij niet in opstandig kwamen. Er waren mensen die kozen voor marronage, met name mensen die nog in Afrika geboren waren.
Het is de vraag of we het moeten doen, maar als we het handelen van betrokkenen destijds bij kolonialisme en slavernij beoordelen op basis van huidige normen en waarden dan kunnen we stellen dat de Oranjes lid waren van een criminele organisatie. De Oranjes ontvingen in 1628 maar liefst 700.000 gulden van de buit van de Zilvervloot die kaper Piet Hein namens de WIC op de Spanjaarden veroverde. Slordig is overigens ook hier het feit dat het hoofdstuk van Raymund Schutz gericht is op de periode 1675-1770. Daar valt 1628 niet in. In 1628 was Willem II stadhouder, maar geen van de stadhouders waar het hoofdstuk op richt.
Verder verdienden de Oranjes “crimineel geld” aan de Amphioen Societeit . Ik moest het opzoeken maar “amphioen” is opium. De VOC had in 1675 het monopolie op de handel in opium verkregen. In de periode 1748-1794 bezat de Amphioen sociëteit het octrooi om zelf opium te verkopen.
Kolonialisme leidde tot exorbitante winsten, roof, uitbuiting, slavernij en inhumane behandeling van slaven. Kolonialisme was een wereldomvattend economisch systeem, een systeem waarin innovaties plaatsvinden in de financiële vormgeving van de economie (Lees hiervoor hoofdstuk 11 van Pepijn Brandon: Slavernij, kolonialisme en de financiële sector) Innovaties als het principe van aandeelhouders, multinationale handelsmaatschappijen, systeembanken, concessies en dergelijke. Deze instrumenten zorgden voor de economische en politieke vormgeving waarmee een, inmiddels internationale, elite samen macht en geld verdeelde. Macht was gebaseerd op particuliere belangen, niet op publieke belangen. Natievorming stond nog in de kinderschoenen. De rol van een nationale overheid was zeer beperkt. Laat staan van een overheid en politieke macht die verankerd waren in vertegenwoordigende democratie.
Dat gold overigens niet alleen in de koloniën. Het kolonialisme is te beschouwen als een onderdeel en een specifieke vormgeving van een kapitalistische wereldeconomie. Daarmee is vast te stellen dat de uitbuiting niet alleen in de koloniën plaatsvond, maar ook in China, in Latijns Amerika, met uitbuiting en onderdrukking zonder dat het koloniën waren. Dat uitbuiting en onderdrukking ook plaatsvonden in Nederland, op slechts enkele honderden meters van Amsterdamse grachtenpanden van de machtselite waar arme sloebers, om maar eens een Surinaams woord te gebruiken, “pinaarden”. In het rijke westen is de rijkdom verre van eerlijk verdeeld. De rijkdom werd zowel verdiend in de koloniën als in Nederland zelf. De rijkdom was er in ieder geval niet voor bijvoorbeeld de arbeiders en hun kinderen in de Amsterdamse Jordaan, de landarbeiders in de veenkoloniën in het grensgebied tussen Brabant en Limburg en de textielindustrie in Twente en Noord-Brabant. Terwijl in Suriname aan het einde van de 19e eeuw de kinderen van 7 tot 12 jaar al schoolplichtig waren en op school zaten, werkten kinderen vanaf 6 jaar in de Nederlandse textielfabrieken tot 14 uur per dag.
Bij analyse van het verleden van uitbuiting, onderdrukking en discriminatie is het dat voortdurend te doen in het kader van de kapitalistische wereldeconomie. Een onderzoek daarvan gericht op één betrokken partij of individu kan niet zonder deze uiteindelijk ook te plaatsen in de context van de wereldeconomie. Daarmee is het ook onjuist de verantwoordelijkheid voor schade en schande van het kolonialisme en slavernij neer te leggen bij één partij of één individu, ook niet als het Oranjes betreft.
Fred Verhees
1 juli 2023