Slaven en turfstekers
Plantage ver weg en kolonie dichtbij
Vooraf
Ik schrijf veel over slavernij, kolonialisme, discriminatie en woke. Gevoelige onderwerpen in het huidige debat-klimaat bij discussies. Steeds meer mensen kiezen voor vooringenomen standpunten. Analyse en het uitwisselen van argumenten verdwijnen naar de achtergrond. Bij mijn artikelen probeer ik onderwerpen in een historische en geografische context te plaatsen. Daarbij constateer ik overeenkomsten en verschillen die in veel gevallen afwijken van hun dogmatische standpunten. De reactie leidt bijvoorbeeld tot een “cancel-cultuur”. De kans is groot dat mijn bijdragen daartoe leiden. Mijn persoonlijke omstandigheden; boomer, wit, man, hoogopgeleid, zijn voor velen al voldoende aanleiding om mijn bijdragen te veroordelen.
Ik ervaar zowel bij individuen als in de media veel selectieve verontwaardiging en onwil om tot een zinvolle gedachtenwisseling te komen.
Naast als hij/hem, indentificeer ik me als anti-ractist, anti-fascist, tegen discriminatie, als progressieg, als links, maar zonder oogkleppen.
Historicus Han van der Horst vergelijkt de positie van slaven met die turfstekers. (1). De verschillen zijn, volgens van der Horst, beperkt, maar wel fundamenteel. De leefomstandigheden waren voor beide groepen uiterst beroerd, wellicht waren die van turfstekers nog wel beroerder. Fundamenteel is echter dat van de slaaf zijn persoonlijkheid wordt ontnomen.
Intermezzo
Ik hanteer een aantal motto’s die me helpen bij analyses en argumentatie. In deze bijdrage kies ik voor een uitspraak van schrijver Bertolt Brecht: “Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral” (2) De uitspraak betekent niet dat uitsluitend eten belangrijker is. Voor Brecht is een gesprek over moraal en ethiek pas mogelijk als de deelnemers “een volle maag” hebben, pas dan kan de mens zich dat gesprek veroorloven. Dit artikel is gebaseerd op dit motto.
Op de website “Slavernij en jij” wordt in een aantal artikelen een beeld gegeven van de leefomstandigheden van slaven. (3) Uit de website:
Leven in slavernij
Het leven op de plantages is voor de slaven heel slecht. De meesten moeten zwaar werk doen, wel 60 tot 96 uur per week. En altijd is er de zweep voor wie niet hard genoeg zijn best doet volgens de opzichter. De slaven krijgen maar tweemaal per dag te eten: het is niet veel en bijna altijd hetzelfde.
Ook hun huizen zijn slecht. De slaven wonen achter op het erf van de slavenmeester in houten krotten en later stenen blokwoningen. Het stikt er van het ongedierte. De gezondheid van de slaven is slecht. Ze hebben last van ondervoeding, rugklachten en longaandoeningen. En er gebeuren heel vaak ongelukken tijdens het werk waarbij slaven gewond raken.
Werktijden
Slaven werkten zwaar en lang, 60 tot 96 uur per week, aldus “Slavernij en jij”.
In een andere bron lees ik:
“Plantageslaven werkten zes dagen per week, van maandag tot en met zaterdag. Op zondag hadden zij een vrije dag. Over het algemeen maakten zij lange dagen. Zij werden om vijf uur in de morgen gewekt en werkten door tot zes uur ’s avonds. Tussen elf en één uur was er tijd om te pauzeren en te eten. Het leven op de suikerplantages was het zwaarst omdat het kappen van suikerriet zwaarder werk was dan het plukken van katoen en koffiebonen. De slaven werkten gemiddeld tien uur per dag en in de oogsttijd zelfs zestien à zeventien uur per dag.”
“Op de koffieplantages werd gemiddeld acht uur per dag gewerkt en in de oogsttijd veertien à vijftien uren. Het werk op de katoen- en houtplantages was het lichtst; daar werd waarschijnlijk niet meer dan acht uur per dag gewerkt.”
(Bron: https://kitlv-docs.library.leiden.edu/open/331369982.pdf)
De turfsteker was geen slaaf, was niet in eigendom. Turfsteken was seizoenswerk, er waren zo’n 100 werkdagen. In de rest van het jaar moesten mensen elders werk vinden. Het werk van de turfsteker:
“Het seizoen duurde van de lente tot in de zomer. Dan moest er vrijwel dag en nacht gewerkt worden. Om half vier in de morgen stapten de veenarbeiders van hun strozak en eerst in de avond kwamen ze thuis.”
(Bron: https://www.veenkoloniaalmuseum.nl/nl/plan-je-bezoek/met-de-school-naar-het-museum/de-glans-van-het-het-bruine-goud/in-de-veenput)
Huisvesting
Slaven woonden achter op het erf, in houten krotten, later in stenen blokwoningen. De planters waren in principe verantwoordelijk voor de huisvesting van slaven, aldus “Slavernij en jij”.
Elders lees ik een minder positief beeld.
“Bovendien werden de slavenhuisjes door de slaven zelf gebouwd. Een achttiende-eeuws slavendorp bestond uit een samenraapsel van vrijstaande hutjes die op zichzelf niet veel voorstelden. Zij waren opgetrokken uit hout, bedekt met palmbladeren en niet voorzien van vensters en schoorstenen. De rokerige en vochtige hutjes waren slecht voor de gezondheid en brandgevaarlijk.”
(Bron: https://kitlv-docs.library.leiden.edu/open/331369982.pdf)
Slavenhuisjes in Suriname
Albert Helman, Surinaams schrijver van het epos “Avonturen aan de Wilde Kust. De geschiedenis van Suriname en zijn buurlanden”, schrijft ook over de huisvesting van slaven:
Op de plantages werden de slaven veelal ondergebracht in kleine, maar goed afgesloten hutten, die hun niet veel meer ruimte dan voor een slaapplaats op de grond boden. Zij bezaten ook geen ander huisraad dan wat keukengerei.
(Bron: https://www.dbnl.org/tekst/helm003avon01_01/helm003avon01_01_0019.php)
De turfstekers en landarbeiders in de veenkoloniën waren er niet beter aan toe:
De levensomstandigheden in plaggenhutten waren erbarmelijk. Vaak leefden er gezinnen van zes tot wel negen personen, soms samen met een schaap, geit of enkele kippen. Het was er koud, rokerig en vochtig en de hutten waren moeilijk te verwarmen. Een gevaarlijke longontsteking lag hierdoor continu op de loer. Bovendien bleek het meestal ondoenlijk om ongedierte buiten de deur te houden met alle gevolgen van dien. Alleen de allerarmsten woonden in volledige plaggenhutten. Wie het iets breder had, voorzag het woongedeelte van de hut van stenen muurtjes en bedekte de zijkanten met dakpannen. Soms groeiden de plaggenhutten na verloop van tijd uit tot meer stabiele woningen.
Bron: https://historiek.net/plaggenhutten-drenthe-veenarbeiders/144474/
Plaggenhutten voor de turfstekers. De rechtse foto is uit 1936 (!)
Voeding
Voor slaven geldt dat de voeding, wettelijk vastgelegd in een reglement, een verantwoordelijkheid was voor de planter. Volgens de website “Slavernij en jij” wordt gesteld dat de slaven 2 keer per dag een maaltijd ontvingen. Op dezelfde website wordt ook gesteld:
Er wordt ook ruime aandacht besteed aan het eten (de ‘kost’) van de slaven. Dat wordt zelfs omschreven als de belangrijkste zorg voor de planter, want de ‘slaaven kost’ is ‘de ziel van een plantagie’. Waarom is duidelijk. Plantages kunnen geen suiker of koffie produceren zonder sterke werkkrachten, zonder slavenarbeid dus. Die slaven moeten dus goed te eten krijgen. Anders zijn ze niet fit genoeg om hard voor de planters te werken. Bovendien kunnen ze als ze honger lijden wel eens opstandig worden, en dat moet natuurlijk worden voorkomen. Dus moeten de planters zorgen voor genoeg goed eten – anders krijgen zij het ook met de overheid aan de stok.
(Bron: https://www.slavernijenjij.nl/leven-in-slavernij/subthema )
In de werkelijkheid zorgden de slaven voor een belangrijk deel zelf voor hun voedsel, bijvoorbeeld door in de groentetuinen van de planters te werkeof op de eigen kostgrondjes.
Turfstekers waren verantwoordelijk zelf voor hun voeding te zorgen. Van hun karige loon dienden zij een belangrijk deel van hun voedsel te kopen. Gezien de lange werktijden, het feit dat er sprake was van seizoensarbeid en dat landarbeiders vaak op andere plekken werkten en verbleven, was zelf voedsel verbouwen nagenoeg onmogelijk. Bij het inkopen van voedsel was er sprake van gedwongen winkelnering:
“Kleine verveners en onderbazen waren gedwongen om via winkel en kroeg grove winsten te maken om de verliezen op de veenexploitatie te compenseren. De prijzen in hun winkels stegen sterk en lagen soms 20 tot 50% hoger dan bij de kramer of de winkels in een nabijgelegen plaats.”
Bron https://vakbondshistorie.nl/dossiers/einde-van-veenbedrijf-oorzaak-van-armoede-turfgravers/
Alcohol
Zowel bij de slavernij als in de veenkolonien was er sprak van het bevorderen van alcoholgebruik en van alcoholmisbruik. Met alcohol werden mogelijke opstanden en verzet voorkomen. Huishoudens en samenleving raakten ontwricht, problemen bleven binnen de groep.
Planters boden hun slaven alcohol aan:
“Ze krijgen wel regelmatig een rantsoen ‘dram’, een van suikerriet gestookte sterke drank.
(Bron: https://www.slavernijenjij.nl/leven-in-slavernij/subthema)
Turfstekers en landarbeiders werden gestimuleerd veel alcohol te drinken:
“…. het loon gedeeltelijk in drank werd uitbetaald. Daar kon je voor kiezen en veel veenarbeiders deden dat.”
Kolonialisme
Slavernij lijkt inmiddels onlosmakelijk verbonden te zijn aan kolonialisme, buiten de oorspronkelijke landsgrenzen. Zodra we kijken naar de oorspronkelijke Latijnse definitie dan spelen landsgrenzen geen rol:
“Colonia, latijnse naam voor een volksplanting of kolonie. De Romeinen onderscheidden:
(1) Coloniae civium Romanorum, kolonies bevolkt door uitsluitend romeinse burgers….
(2) Coloniae Latinae, kolonies van latijns recht, bevolkt door burgers van Rome en van andere steden in Latium.”
(Bron: https://www.stilus.nl/oudheid/wdo/ROME/GEWOON/COLONIA.html)
Binnen Nederland waren er, zodra we kijken naar de oorspronkelijke betekenis van het woord, ook koloniën:
“Gesteund door Koning Willem I koopt de Maatschappij van Weldadigheid verschillende onontgonnen gronden aan in Noordoost Nederland en wat nu de Belgische Kempen zijn. In totaal worden er zeven koloniën aangelegd, waarvan het grootste oppervlak in Drenthe terechtkomt. De maatschappij selecteert arme gezinnen en bedelaars uit heel Nederland om ze onder te brengen in één van de vrije koloniën. Voor de opvang van grote groepen bedelaars en weeskinderen wordt onder andere in Veenhuizen een onvrije kolonie gebouwd. De doelgroep bedelaars had meer discipline nodig om te leren werken in de landbouw en te kunnen terugkeren in de gewone maatschappij.”
Bij een onvrije kolonie:
“In de onvrije Kolonie in Veenhuizen werden weeskinderen, landlopers en bedelaars opgevangen, aan het werk gezet en geschoold. Op initiatief van Johannes van den Bosch (4), de oprichter van de Maatschappij van Weldadigheid, kwam er zelfs een officieel besluit dat alle vondelingen en weeskinderen van boven de zes jaar naar Veenhuizen stuurde. Ook armen die niet goed konden werken, invaliden, zieken en bejaarden werden opgenomen in de koloniën.”
“Per gezin kregen ze een kamer toegewezen. Ze hadden een eigen voordeur en konden naar buiten wanneer ze wilden. Rond de gestichten, aan de buitenzijde van de Kolonie, werden grote gemeenschappelijke boerderijen gebouwd en verschillende dorpsvoorzieningen. Hier woonden de bewakers en het personeel.”
“Naar schatting hebben zo’n 100.000 mensen een ‘heropvoeding’ gehad in één van de zeven koloniën. Ongeveer één miljoen Nederlanders stamt van de koloniebewoners af. De oorspronkelijke schaamte hierover is geleidelijk veranderd in trots en openheid over dit verleden.”
(Bron: https://www.terugindrenthe.nl/verhalen/nieuwe-werelden/maatschappij-van-weldadigheid/ )
Conclusie
De opvatting van Han van der Horst, dat de verschillen tussen de levensomstandigheden van slaven en turfstekers beperkt lijken, maar dat niet zijn, wil ik onderschrijven. Voor het uiteindelijke en fundamentele verschil verwijst van der Horst naar het ontnemen van de persoonlijkheid. Bij slaven zou daar wel en bij turfstekers zou daar geen sprake van zijn. Voor anderen ligt wellicht het verschil in de juridische status van de slaaf -onvrij- en die van de turfsteker -vrij-.
Voor beiden geldt dat de werk- en leefomstandigheden uiterst, maar vergelijkbaar, slecht waren. Voor mij liggen de verschillen in humaniteit en de terreur. Bij slaven werd hun menselijke aard ontkend. In mijn ogen werd pas met de afschaffing van de slavernij de menselijke aard erkend. Zo is het bijvoorbeeld aantoonbaar dat racisme, zeker in zijn structurele vorm, eigenlijk past ontstond ná de slavernij (5).
Voor mij het meest essentiële verschil tussen slaven en turfstekers ligt in de geweldinstrumentaria die de machtselite inzet. Bij slavernij was er sprake van eigendom en, nagenoeg, ongecontroleerde zeggenschap van de eigenaar. Daarmee was het mogelijk een onbeschaamd systeem van angst en terreur te scheppen waarin een slaaf tot in zijn diepste wezen werd aangetast. Deze angst en terreur leidde tot ongebreideld geweldsuitoefening. Elke plantage, elke planter waren heer en meester, zelf politie, officier van justitie en rechter. Slechts bij extreme omstandigheden voelde de gouverneur, de afgezant van de Staten generaal, zich genoodzaakt corrigerend op te treden. En bie die gevallen werd dan ook nog eens vrijwel altijd gekozen voor het gelijk van de planter.
Turfstekers waren geen juridisch eigendom; zij werden genegeerd en hun belabberde status werd geweten aan “eigen schuld”. Hun afhankelijke situatie was daaraan te wijten. Hun angst, terreur en geweld is niet of nauwelijks te koppelen aan het optreden van individuele ondernemers.
Een belangrijk gegeven voor de verschillen is de beschikbaarheid van arbeidskracht. Bij slaven was er vaak een tekort en moet er flink worden geinvesteerd om slaven te kopen, vervoeren en te onderhouden. Voor landarbeid konden ondernemers kiezen uit een groot areaal van mensen uit het lompenproletariaat.
Hoewel moeilijk en met het gevaar voor het eigen leven kozen zowel slaven als turfstekers en landarbeiders soms voor verzet. Voor slaven in de vorm van opstanden en marronage, bij turfstekers in de vorm van oproer en stakingen.De reactie van de machtselite was in beide gevallen hetzelfde; bruut optreden.
De verschillen tussen slaven en turfstekers zijn eerder conceptueel dan feitelijk. Het analytische onderscheid dat ik hier beschrijf waren zowel voor slaven als voor turfstekers zelf irrelevant; beide werden uitgebuit, gekleineerd, verrichten zeer zwaar werk, woonden in krotten, hadden honger, waren ongezond en stierven vroegtijdig. Voor beide groepen, voor beide soorten koloniën geldt dat de machtselite zich bewust dient te zijn van hun inhumaan optreden, dat excuses en wellicht ook tegemoetkomingen jegens aangedaan leed op zijn plaats zijn.
Fred Verhees
31 augustus 2023.
Noten:
(1)
Bron: https://www.bnnvara.nl/joop/artikelen/het-verschil-tussen-turfstekers-en-slaven
(2)
Bron: Kurt Weill en Bertolt Brecht, Die Dreigroschenoper, 1928.
(3)
Bron: https://www.slavernijenjij.nl/leven-in-slavernij/
(4)
Bron: https://www.terugindrenthe.nl/verhalen/nieuwe-werelden/johannes-van-den-bosch/
(5)
De periode van de “wetenschappelijke” ontwikkeling voor het bestaan van ras als criterium voor het indelen en rangschikken van groepen mensen verloopt nagenoeg gelijktijdig met de afschaffing van de slavernij. In een ander essay verdedig ik deze opvatting.